Eerste liefde
Mijn eerste liefde is al jaren dood.
De vijfde klas. Zij telde elf, ik tien,
Een voorjaarsdag. Haar voeten waren bloot
en in haar bloes kon ik haar schouders zien.
Ik was een knaap, zij werd al bijna vrouw,
en dit gevoel was nog te veel voor mij.
Ik wist geen woord voor wat ik zeggen wou,
Mijn hart stond stil wanneer zij zelf iets zei.
Ze zat schuin voor mij, en haar nek en rug
vormden het centrum van mijn klein heelal.
Dat zij bestond, maakte mij duizelig.
Zo was de wereld voor de zondeval.
Er is nooit wat geworden tussen ons;
zij werd al vrouw, ik was nog maar een knaap.
De aarde dekt haar toe. Wat ondergronds
met haar gebeurd moet zijn, verstoort mijn slaap.
(Jean Pierre Rawie)
Liefde
Van de kinderliefde heb ik nooit weet gehad. Op vijftienjarige leeftijd werd ik voor het eerst verliefd, wat uitdraaide op verkering. Ik leerde zoenen, maar tot de daad kwam het niet, mogelijk tot ongenoegen van het meisje. Na een half jaar kwam er een einde aan de relatie, omdat we, naar haar zeggen, teveel broer en zuster waren. Ik heb daarna nog heel wat keren geëxperimenteerd en geoefend, zonder verliefd te zijn. Ik leek naïef op dit gebied, maar de meisjes van mijn leeftijd waren gewoon bijdehander dan ik. Ik was voor hen de jongen voor wie je graag een tijdje wilde zorgen als een soort grote zus. Pas later ontmoette ik mijn grote liefde met wie ik het twintig jaar volhield en met wie ik zorgde voor het nageslacht. Uiteindelijk liep deze relatie stuk, omdat interesses en ambities steeds verder uiteenliepen. Er bleef nog enige tijd wrok over, maar ook dat slijt. In die tijd beleefde ik mijn tweede puberteit. Ik probeerde waar te maken wat ik alle jaren had laten liggen. Ik haalde het motorrijbewijs en kocht een motor, waarmee ik een korte tijd de wegen onveilig maakte. Ik genoot van de vele losvaste relaties tot ik uiteindelijk de ware liefde vond. De rust keerde weer en langzaam maar zeker ontdekte ik, dat de tweede helft van het leven al enige tijd bezig was.
Op straat
Op straat kwam ik een middelbaar
geworden dame tegen,
en dacht met schrik dat ik met haar
eens samen had gelegen.
Ik wist haar naam niet meer, maar wel
nog alle kleinigheden
van onze nacht van overspel,
een leven lang geleden.
Ze deed alsof ze mij niet zag
en zocht mijn blik te mijden,
ofschoon zij eenmaal bij mij lag
tot ons het daglicht scheidde.
(Jean Pierre Rawie)